[An English summary of this research program can be found here]
Hoe zorgen we er voor dat de publieke zaak weer leidend wordt bij de organisatie en inrichting van de publieke ruimte? Dat is de centrale vraag in het Trancity-project Publieke Ruimte – Publieke Zaak. The Mobile City verzorgde binnen dit kader een onderzoek naar de rol van digitale media in de manier waarop burgers zich organiseren rond issues van het algemeen belang.
Het resultaat is een denkmodel waarmee we kunnen begrijpen hoe de ‘softwarelaag’ van digitale media de publieke ruimte verandert. Over buurtblogs, hangouts, sociale marktplaatsen en belangenplatforms. Functioneren deze online ontmoetingsplekken als publieke ruimtes? En hoe stellen ze ‘publieken’ in staat zich te organiseren rond welke thema’s? Welk handelingsperspectief bieden ze burgers daarbij?
Onze publicatie is hier te downloaden:
The_Mobile_City_PRPZ_KlikLikeShare
Event: launch & discussie
Op dinsdag 3 februari organiseren we in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam een thema-avond over de drie onderzoeken in het programma Publieke Ruimte Publieke Zaak. Zie hier voor details. Reserveren kan direct op de website van De Zwijger.
Context: Programma Publieke Ruimte Publieke Zaak
In het project PR – PZ zijn in totaal drie onderzoeken gedaan en gebaseerd daarop strategieën ontwikkeld voor versterking van het publieke domein. De andere twee publicaties zijn:
Publiek domein als strategie. Trancity (Simon Franke, Lenneke Overmaat, Arnold Reijndorp) onderzocht het publiek domein in de Haagse Schilderswijk, in de beeldvorming de ultieme ‘probleemwijk’. Is er naast sociale interventie ook een strategie voor wijkverbetering denkbaar die is gebaseerd op het herkennen van plekken van betekenis en het versterken van collectieve en parochiale domeinen?
Zoektocht naar de nieuwe woningbouwcoöperatie. DUS Architects (Hedwig Heinsman, Hans Vermeulen, Martine de Wit) onderzoeken nieuwe vormen voor de woningbouwvereniging. In één blok, met voorzieningen en publieke ruimte, of juist ruimtelijk niet bijeen, maar met gedeelde waarden, digitaal georganiseerd. Een pleidooi voor nieuwe organisatievormen voor ons wonen.
Alle publicaties zijn te downloaden via de website van Trancity.
Inleiding Klik. Like! Share.
Hieronder volgt het inleidende essay van onze publicatie.
Klik. Like! Share.
Digitale media, publieke ruimte en de publieke zaak.
Welke rol spelen digitale media technologieën in het alledaagse stedelijke leven? Leg die vraag voor aan een aantal wetenschappers uit verschillende disciplines, en ze zullen zeggen: we weten het nog niet. Of preciezer: het aantal variabelen is zo complex dat we nog geen goed model hebben gevonden dat al die verschillende op elkaar inwerkende krachten met elkaar kan combineren.
Zijn we minder gaan reizen omdat we vaker thuis kunnen werken? Of juist meer omdat we via sociale media contact houden met vrienden, familie en collega’s verspreid over de hele wereld? Kunnen we verder van ons werk af gaan wonen nu wij in treinen uitgerust met WiFi onze reistijd als productieve tijd kunnen aanwenden? Of zal de stad juist verder verdichten omdat we meer zijn gaan multitasken en deel uitmaken van een almaar toenemend aantal sociale groeperingen, die we allemaal moeten zien te onderhouden? Gaan we flexibeler om met tijd en ruimte, omdat we met Whatsapp lastminute afspraken kunnen verzetten, en de TomTom of OV9292 ons een efficiënte route voorschotelt langs alle plekken waar we uiteenlopende taken vervullen? Of zijn de regelmatigheden van traditionele instituties – de sluitingstijd van de kinderopvang, het aanvangstijdstip van kantoorbaan of schooldag – nog altijd zo rigide dat er nauwelijks een effect is op ons gedrag?
Een eenduidig antwoord biedt de wetenschap nog niet, al is het maar omdat de ontwikkelingen van smartphones, apps en sociale netwerken zoveel sneller gaan dan het tempo waarin onderzoeksaanvragen leiden tot publicaties in peer reviewed journals. Vermoedens en eerste aanwijzingen zijn er wel. In het boek Networked uit 2012 beschrijft de socioloog Barry Wellman samen met onderzoeker Lee Rainie hoe digitale media het aantal verschillende sociale contacten dat we kunnen onderhouden doen toenemen, alsook het aantal verschillende netwerken waar we deel van uitmaken. William Mitchell en Andrew Townsend voorspelden dat ruimtelijk gezien de opkomst van sensors, smartphones en sociale netwerken betekent dat ons gebruik van de stad complexer, diffuser en ook flexibeler gaat worden.
Kijk je in de kranten, dan zie je dat ontwerpers, ordehandhavers en beleidsmakers inmiddels hun handen vol hebben aan deze ontwikkelingen. Dan lijkt het alsof er inderdaad iets wezenlijks aan het veranderen is in de manier waarop we de stad gebruiken. Zomaar een greep: “Parken barsten uit hun voegen”, kopt NRC. Een van de redenen? Op mooie dagen twitteren parkbezoekers hun vrienden bij elkaar voor een spontane BBQ. Dit is de logica van de Arabische Lente – politieke protestanten mobiliseren elkaar met behulp van sociale media – vertaald naar het alledaagse stadsleven. ‘Amsterdamse homo kiest steeds vaker heterokroeg’, stelt Het Parool. Logisch, meent de krant, want online dating sites en apps als Grindr zijn veel efficiëntere marktplaatsen om gelijkgestemden te vinden dan de gang naar de Reguliersdwarsstraat. En als de match eenmaal online is gemaakt, kun je ook in de Coffee Company om de hoek afspreken. Een laatste, uit De Volkskrant: ‘Branche is outletsales beu. Reizend kortingencircus zou modepubliek afhouden van lekker shoppen.’ Aan het woord komen winkeliers uit verschillende binnensteden die klagen over een nieuw fenomeen. Aan de rand van de stad worden grootschalige outletsales georganiseerd, op plekken zoals de Amsterdamse RAI of het Haagse Kyocera-stadion. Een driedaags koopfestijn waarvan de marketing vrijwel geheel verloopt via sociale media. De toeloop naar deze buitengebieden, zo vrezen de winkeliers, gaat ten koste van de levendigheid van de binnenstad. Met ruimtelijke zonering hebben we lang de leegzuigende werking op de binnenstad van hypermarchés en megastores kunnen voorkomen. Doet de nieuwe softwarelaag die over de stad hangt deze nu in éen klap te niet door kooplustig publiek via Facebook en TomTom tijdelijk naar de RAI te dirigeren?
Dit zijn natuurlijk vooral anekdotische voorbeelden. We kunnen er nog vele aan toevoegen: over de hoofdbrekens die het platform Airbnb (verhuur je eigen appartement als hotelkamer) gemeentebesturen bezorgt. Over de oploop in Haaren tijdens een deels via Facebook en Twitter georganiseerd Project-X feest. Over de burgerinitiatieven die zich dankzij sociale media organiseren rond lokale issues. Of over een Amerikaanse wet die burgers, die een negatieve online recensie schrijven, moet beschermen tegen de advocaten van restaurants en hotels. Immers, voor die industrie geldt inmiddels dat reputatie, reputatie, reputatie langzaam aan locatie, locatie, locatie voorbijstreven als de belangrijkste drie succesbepalende factoren. Een A-locatie alleen is niet voldoende, een hoge score op Iens.nl of Yelp is minstens zo belangrijk.
Bij elkaar geven deze berichten volgens ons aan dat er een belangrijke verschuiving optreedt in de manier waarop het alledaagse leven in de stad vorm krijgt. Om met wijlen internetguru en MIT-professor William Mitchell te spreken: in het tijdperk van mobiele communicatie volgt de vorm van de stad niet meer haar (toegewezen) functies. In plaats daarvan krijgen we een situatie waarin ‘function starts to follow software’. Het is in toenemende mate de softwarelaag die ons vertelt waar er in de stad wat te doen is, hoe we daar ons voordeel mee kunnen doen, wie we daar kunnen tegenkomen of juist hopen te vermijden, en hoe we daar kunnen komen. Daarmee wordt het gebruik en de ervaring van de stad potentieel ook flexibeler. Wat vandaag een beursgebouw is, is morgen een high-end winkelcentrum en overmorgen weer iets anders.
Deze logica kent natuurlijk zijn beperkingen. Ingesleten (ruimtelijke) gebruiken veranderen doorgaans minder snel dan nieuwe mediatechnologieën. Daarnaast is een stad is veel meer dan een verzameling functionele plekken die we met behulp van software op een nieuwe manier kunnen ordenen. Om bij het voorbeeld uit Het Parool te blijven, een homocafé is niet alleen een marktplaats voor ontmoetingen. Het is in zekere zin ook een theater: een plek waar mensen hun identiteit kunnen vieren; een fysieke én symbolische plek waar bezoekers aan elkaar en zichzelf laten zien dat ze bij een bepaalde scene horen; waar ze zich thuis voelen en aan gehecht raken als plek. Het is een plek waar een specifieke groep onder elkaar kan zijn en in een speciale atmosfeer de gezamenlijke identiteit kan beleven. Dat aspect doe je niet zomaar teniet met een app. Al treedt ook hier een verschuiving op: ook sociale media zijn een belangrijke rol gaan spelen als theater waarin gebruikers ervaringen met elkaar beleven en delen. Kortom, nieuwe media zorgen niet voor een eenduidig substitutie-effect waarbij de stedelijke ruimte vervangen wordt door digitale platforms. Ze maken eerder een complex samenspel mogelijk van fysieke én digitale sociale interacties, ruimtegebruik en ervaringen.
Nu zou je kunnen zeggen: wat is er nu precies anders aan de keuze tussen een papieren kaart en de TomTom. Of is er nu echt een belangrijk verschil tussen een gesprekje met een buurvrouw bij de buurtslager en een conversatie op Facebook? Wij menen dat dat verschil wezenlijk is en dat de opkomst van een softwarelaag in de stad een belangrijke kwalitatieve verandering met zich mee brengt in de manier waarop we ons ruimtelijk oriënteren, als ook voor de alledaagse sociale interacties die we met elkaar aangaan. De softwarelaag is namelijk niet een neutraal doorgeefluik voor relevante informatie maar ordent de stad met een eigen logica. De digitalisering van ons alledaagse leven wordt daarmee ook een machtsvraagstuk. Want wie of wat schrijft die computerprogramma’s? Wie of wat bepaalt via die softwarelaag precies wat relevant is? Wie bemiddelt er onder welke voorwaarden bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod – of het nu gaat om een snelle date, het als hotel verhuren van een woning of het vinden van politiek gelijkgestemden? Zijn dat de grote softwarebedrijven als Google en Facebook? Of bieden de genoemde ontwikkelingen juist de mogelijkheden aan burgers om dat via deze softwarelaag zelf te bepalen? Hier zijn we vooral geïnteresseerd in wat deze ontwikkelingen betekenen voor de manier waarop stadsbewoners hun alledaagse leven op nieuwe manieren organiseren. Maar het is natuurlijk duidelijk dat deze ontwikkelingen eveneens een belangrijk vraagstuk opwerpen voor overheden. In hoeverre moeten zij deze ontwikkelingen stimuleren, reguleren, faciliteren, negeren of juist tegenhouden?
Publieke ruimte en publieke zaak
Hier willen we dieper ingaan op de gevolgen van de opkomst van een softwarelaag voor het gebruik van de publieke ruimte en de organisatie van de publieke zaak, en de wederzijdse relatie tussen deze twee sferen. Het is geen toeval dat alle hierboven geciteerde krantenberichten gaan over het veranderende gebruik van publieke ruimten zoals parken, kroegen en winkelstraten. Kennelijk ontstaan er door diverse software-applicaties nieuwe manieren waarop mensen al dan niet bij elkaar komen. En in het verlengde daarvan zien we ook nieuwe manieren waarop burgers zich organiseren rond de publieke zaak.
Nu is de publieke ruimte – of verwante termen als het publieke domein of de stedelijke openbaarheid – een complex begrip. Wij bedoelen er enerzijds de plekken of sferen in de stad mee die publiek toegankelijk zijn en waar stedelingen kennis van elkaar kunnen nemen. Anderzijds is de publieke ruimte te begrijpen als een arena waarin stedelingen zich ondanks al hun verschillen kunnen organiseren rond gemeenschappelijke thema’s, of zich – in geval van conflict – op de een of andere manier tot elkaar moeten zien te verhouden, of tot een vergelijk zien te komen. De publieke ruimte bestaat uit fysieke ruimten zoals straten, pleinen, cafés, markten, winkels, enzovoorts. Maar ook uit abstractere ruimten, programma’s en instituties waarin stedelingen hun opinie kunnen vormen en uiten: raadszalen, debatcentra, kranten en tegenwoordig ook Facebook en Whatsapp-groepen, open data repositories (databanken) en websites als Verbeterdebuurt of Kompas op IJburg waar burgers met elkaar in debat gaan over verbetermogelijkheden van hun buurt.
Die publieke ruimte bestaat niet per se uit neutrale ontmoetingsruimten waar burgers zonder aanziens des persoons met elkaar in debat gaan, zoals een klassieke theorie over openbaarheid voorschrijft. De stad, zo schreef de Amerikaanse sociologe Lyn Lofland in 1973, bestaat juist uit een groot aantal verschillende sferen. We brengen een deel van onze tijd door in de privésfeer van de eigen woning. Daarnaast is er de publieke sfeer die bestaat uit plekken in de stad waar we ons omringd zien door vreemden; plekken zoals winkelstraten of centrale pleinen die door stedelingen met verschillende achtergronden worden bezocht. Daartussen ligt nog een ander type sfeer, die Lofland als de parochiale sfeer omschrijft. De stad bestaat voor een groot deel uit plekken die een nadrukkelijke identiteit of functie hebben die behoort bij een specifieke groep. Deze parochiale domeinen kunnen in omvang variëren van een bankje in het park dat altijd door dezelfde groep mensen wordt bezet, een café of andere uitgaansgelegenheid die door een specifieke subcultuur wordt gedomineerd, tot een wijk met een specifiek etnisch karakter. Deze parochiale domeinen kunnen tijdelijk worden gebruikt door de een of andere groep, of een meer permanent karakter hebben. Kenmerkend is dat de aanwezigen zich er thuis voelen, dat ze het als ‘hun’ ruimte ervaren, en dat zij bekend zijn met de gebruiken en handelingen die er ‘gepast’ zijn.
Wanneer deze verschillende parochiale domeinen hermetisch zijn afgesloten vindt er alleen uitwisseling binnen de eigen groep plaats. Maar parochiale domeinen kunnen elkaar ook tijdelijk overlappen of aan elkaar raken. Wanneer dat gebeurt, zo beargumenteerden politicoloog Maarten Hajer en cultureel geograaf Arnold Reijndorp in 2001, vindt er ook uitwisseling plaats tussen stedelingen. Een publieke ruimte is dan niet per se een plek op zichzelf, maar ontstaat wanneer de levenswerelden van verschillende stedelingen elkaar al dan niet tijdelijk overlappen. Wij volgen dit inzicht. Voor ons is de stedelijke publieke ruimte dus niet zozeer een geografisch afgebakend gebied waar stadsbewoners elkaar ontmoeten, maar eerder een sfeer waarin uitwisseling tussen stedelingen tot stand kan komen. Die kan een vluchtig of permanent karakter hebben, het kan een neutrale omgeving zijn die niemand in het bijzonder of juist de stedelijke gemeenschap als geheel toebehoort. Of het kan juist een plek zijn die verschillende symbolische ladingen tegelijkertijd heeft.
Klassieke theorieën over stedelijke cultuur benadrukken het belang van de publieke ruimte als sfeer waarin uitwisseling plaatsvindt. Dankzij de interacties in de publieke ruimten kunnen stedelingen inzicht krijgen in elkaars opvattingen en levensstijlen, en kunnen ze ook onderling vertrouwen opbouwen. Verschillende onderzoeken onderschrijven dit inzicht, en wij denken daarom dat ook een stad waarin het stedelijk leven deels via software wordt georganiseerd behoefte houdt aan deze publieke ruimtes.
Dat betekent in onze ogen niet per se dat een goed functionerende publieke ruimte moet leiden tot het ontstaan van een harmonieuze eenduidige gemeenschap. De diversiteit en variëteit van het stedelijk leven en de vrijheid die dat oplevert is juist een van de grote kwaliteiten van de stad. Dat betekent ook dat er altijd een zekere wrijving zal blijven bestaan tussen groepen, dat is ook een dynamiek die bij de stad hoort. Waar het om gaat is wat Alberti eeuwen geleden al de koppeling noemde tussen ‘urbs’ en ‘civitas’ – de stad als een ervaring van ruimte en de stedelijke gemeenschap van burgers. Het is in de publieke ruimte dat we leren wat het betekent om ook burger te zijn, waar we leren ons tot elkaar te verhouden. Waar we, in de woorden van socioloog Richard Sennett, kunnen leren dat we samen kunnen werken en leven ook al zijn we verschillend. Het bestaan van parochiale domeinen hoeft die interactie dus geenszins te ondermijnen, zolang er nog maar raakvlakken en overeenkomsten tussen die verschillende parochiale domeinen blijven bestaan.
In de klassieke opvattingen over stedelijkheid zijn deze publieke ruimten ook nauw verweven met het idee van de publieke zaak. Daaronder verstaan we die kwesties die van publiek belang zijn en alle stedelingen aangaan. Denk bijvoorbeeld aan de organisatie van onderwijs, gezondheidszorg en het maatschappelijk leven. Publieke ruimte en de publieke zaak zijn innig met elkaar verweven. Enerzijds ontstaat een ruimtelijk publiek domein op die plekken waar het maatschappelijk leven zich afspeelt: van schoolplein en buurthuis tot park en plein. Anderzijds dragen publieke ruimten ook bij aan het idee van de publieke zaak. Doordat stedelingen elkaar in publieke ruimten tegenkomen, kan vertrouwen tussen stedelingen worden opgebouwd en ontstaan momenten van interactie. Met andere woorden, in de publieke ruimten ontstaat het publiek voor wie onderwijs, gezondheidszorg, de toekomst van de stad, enzovoorts een publieke zaak – of preciezer: een zaak van algemeen belang – is. De stad, zo zou je kunnen zeggen, is een sociaal systeem dat de levens van uiteenlopende burgers ruimtelijk organiseert. In eigentijdse terminologie: de stad functioneert als een interface, een systeem dat burgers al dan niet bij elkaar brengt in parochiale en publieke ruimten of rond zaken van algemeen belang.
Nu staat dit ideaal al geruime tijd onder druk, zo betogen uiteenlopende critici. Steeds is het de modernisering die een streep door de rekening zet. Of het nu gaat om de opkomst van warenhuizen en boulevards, de automobiel, de televisie, de shopping mall of de mobiele telefoon: al deze ontwikkelingen zouden de menselijke verhoudingen instrumentaliseren en ons autonomer maken. Hierdoor zouden we elkaar minder vaak tegenkomen, raken we meer gericht op het verwezenlijken van individuele levensdoelen en krijgen we minder interesse in de publieke zaak. Techniek en welvaart zouden leiden tot privatisering en parochalisering, zo luidt althans de kritiek. En er schuilt een kern van waarheid in deze kritieken. Commercialisering en marktwerking hebben het idee van de publieke zaak deels uitgehold. Individualisering en de opkomst van de netwerksamenleving hebben ertoe geleid dat velen van ons zich meer zijn gaan ophouden in parochiale domeinen – die sferen in de stad waar we het gevoel hebben ‘onder elkaar’ te zijn.
Maar tegelijkertijd zien we ook een kentering. We zien steeds meer bottom-up initiatieven, waarbij bewoners zich organiseren rond een gemeenschappelijk publiek goed. Denk bijvoorbeeld aan energiecoöperaties die her en der in het land door burgers worden opgericht. Of denk aan de aandacht die ook gemeenten en woningbouwverenigingen hebben voor allerlei initiatieven van burgers. Burgerregie, Big Society, Zelfsturing, Doe-democratie, Participatiesamenleving, Eigen Kracht; het mogen misschien wat modieuze beleidstermen zijn met sterk uiteenlopende achtergronden en invullingen, ze wijzen wel degelijk op een interessante onderstroom in de samenleving waarin burgers niet wachten op wat de overheid met hen voor heeft, maar zelf ‘eigenaarschap’ claimen voor hun eigen leefomgeving. Daarbij dient een kritische discussie gevoerd te worden over de vraag of de overheid niet al te gemakkelijk kerntaken bij burgers over de schutting kiepert. Zoals gezegd valt deze discussie over de rol van de overheid echter buiten het bestek van deze publicatie, en onderzoeken we hier allereerst hoe stedelingen zich via digitale media al dan niet kunnen organiseren rond zaken van het algemeen belang.
Concluderend: ons uitgangspunt is dat de hedendaagse stad publieke ruimten nodig heeft die uitnodigen tot activiteit en uitwisseling, waarin verschillende groepen stedelingen elkaar blijven ontmoeten en zich ook kunnen organiseren rond de publieke zaak. Maar hoe kan dat publieke domein eruit zien, in een stedelijke samenleving waarin een softwarelaag steeds bepalender wordt?
De rol van digitale media
Nederland kent vergeleken met andere landen een rijke geschiedenis als het gaat om het experimenteren met de rol van internet in het publieke domein. Al vrij snel nadat het internet zijn intrede deed, begonnen groepen mensen te experimenten met de mogelijkheden van deze geheel nieuwe en nog maar op zeer beperkte schaal gebruikte mediatechnologie om het stedelijke publieke leven te versterken. De Digitale Stad (1994-2001) was zo’n initiatief. Deze virtuele omgeving werd opgericht door cultureel centrum De Balie en hackerscollectief Hacktic (het latere XS4all), met financiële ondersteuning van de gemeente Amsterdam. De Digitale Stad was gemodelleerd naar een stad compleet met pleinen, bibliotheek, postkantoor, café en andere (semi-)publieke plekken; aanvankelijk geheel tekstgebaseerd en pas later met een grafische interface. Het is misschien wel het eerste voorbeeld uit Nederland van do-it-yourself pionieren met het digitale publieke domein.
Al snel werd de rol van nieuwe media in het publieke domein verankerd in nationaal beleid. Het besef drong door dat de digitale stad meer was dan een metafoor en dat het internet nauw verknoopt was met het leven in de fysieke stad. De toenmalige minister van grotestedenbeleid initieerde in 2000 met een budget van 20 miljoen gulden het zogenaamde digitale trapvelden-project, met als doel om het publieke domein op wijkniveau te versterken door de sociale cohesie in de buurt te versterken, stedelingen met nieuwe technologie kennis te laten maken en dankzij digitale vaardigheden hun individuele kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. In de hoogtijdagen waren er 234 trapvelden verspreid over heel Nederland en met name in de armere buurten van de dertig grootste steden.
We zien dus grofweg twee historische lijnen in de relatie tussen digitale media en het publieke domein. Aan de ene kant staat de do-it-yourself hackercultuur die het publieke domein wilde versterken en nieuwe instituties wilde creëren, aan de andere kant het officiële overheidsbeleid. Toch is dit sjabloon wat te zwart-wit. De beide werelden kenden vele raakvlakken en wisten elkaar in de praktijk vaak goed te vinden. En inmiddels is in toenemende mate ook een derde partij actief: het bedrijfsleven. Dit is enerzijds in de vorm van vaak internationale bedrijven als Google en Facebook en anderzijds in de vorm van lokale start-ups. Deze partijen – soms commerciëel, soms maatschappelijke ondernemingen zonder winstoogmerk – beheren inmiddels een groot deel van de platforms waarop stedelingen zich organiseren of oriënteren op de stad – van Google Maps tot Facebookgroepjes voor de buurt.
Om te begrijpen wat de opkomst van deze softwarelaag en de rol van deze verschillende partijen (burgers, overheden, bedrijfsleven) betekent voor de stedelijke openbaarheid, is het zinvol om twee hierboven al aangehaalde metaforen voor de stad nog eens nader te bekijken. De stad, schreven we al, kan enerzijds begrepen worden als ‘marktplaats’ en anderzijds als ‘theater’.
Het idee van de stad als markt vinden we onder meer terug in een publicatie uit 2006 van het Planbureau voor de Leefomgeving van Rob van Engelsdorp Gastelaars en David Hamers. Daarin beschrijven ze de stad als een verzameling ‘brandpunten van interactie’: een opeenstapeling van economische, culturele, sociale en politieke markplaatsen. Dankzij de diversiteit die het stedelijk leven biedt, vinden we er doorgaans precies wat we zoeken. Of het nu gaat om de aanschaf van een stofzuiger, een avondje lol in een stamcafé, een partner voor het leven, of tien andere voetballers om een elftal mee te vormen, we vinden het – met een beetje geluk – in de stad. We vinden die mensen of diensten deels doordat we weten wáár we ze aan kunnen treffen te midden van de diversiteit van de stad. Activiteiten zijn doorgaans gekoppeld aan specifieke plekken in de stad: de ouderwetse marktplaats of het winkelcentrum, het theater in het centrum, dat ene straatje waar die ene subcultuur bij elkaar komt, de sportvelden en centrale pleinen. Talloze van deze ‘marktplaatsen’ – in economische, sociale en politieke zin – hebben zich zo door de eeuwen heen ruimtelijk geïnstitutionaliseerd.
Een andere veel gebruikte metafoor voor de stad is die van het ‘theater van het alledaagse leven’. Ons leven bestaat uit een groot aantal verschillende rollen die we op verschillende momenten en verschillende plekken vervullen, en in iedere rol tonen we een of meerdere aspecten van onze identiteit. Dit maakt enerzijds interactie mogelijk met andere stedelingen, en biedt mogelijkheden tot onderlinge identificatie. Doordat we zien hoe mensen zich op specifieke plekken gedragen, raken we bekend met hun levenswijze en de vaak ongeschreven regels die op de een of andere plek gelden. Zo kunnen we ons al dan niet met andere stedelingen identificeren.
Publieke en parochiale ruimten zijn marktplaats en theater tegelijk. Ze bestaan uit herkenbare plekken waarvan we het aanbod kennen, en waar we met onze vraag – op welk gebied dan ook – terecht kunnen. Tegelijkertijd kunnen we door onze aanwezigheid ook laten zien dat we ons tot de parochie rekenen, wanneer we tenminste de bijbehorende rolrepertoires (dresscode, manier van praten en handelen) respecteren.
De opkomst van digitale media verandert de manier waarop de stad functioneert als marktplaats en als theater. Immers, het internet kan ook als een marktplaats worden begrepen. Ook hier vinden we stofzuigers, afspraakjes voor een avond, meet-ups voor een potje parkvoetbal, sites voor enthousiastelingen op het gebied van welke hobby dan ook en fora voor activisten van elke politieke achtergrond. De online matchmaking leidt vaak ook tot fysieke activiteit: na het klikken op de koopbutton gaat er een busje rijden van een distributiecentrum naar een woonwijk. Een online match via Tinder of Grindr leidt tot een kop koffie bij de Starbucks. Activisten mobiliseren hun achterban voor een demonstratie, of steken gezamenlijk de handen uit de mouwen om een buurttuin aan te leggen.
Dat betekent wel dat specifieke activiteiten niet meer per se op vaststaande plaatsen hoeven plaats te vinden en dat de invulling van ruimten mogelijk flexibeler wordt. Die trend wordt mogelijk nog versterkt door een ontwikkeling die in de literatuur wel ‘decoupling’ wordt genoemd. Waar vroeger allerlei activiteiten plaatsgebonden waren, is dat door de opkomst van digitale media minder het geval. Dankzij de laptop en WiFi kun je ook in een café gaan zitten werken in plaats van op een kantoor. Door de mobiele telefoon wordt de privésfeer soms een kantoor, of maak je van een publieke ruimte tijdelijk een parochiale of intieme privécocon.
Ook de functie van de stad als theater wordt deels vervuld in de sfeer van de digitale media. Wie we zijn, wat we doen, de plekken die we bezoeken: we ‘performen’ ons leven deels via sociale media. Waarschijnlijk zal de behoefte aan symbolisch geladen plaatsen waar we fysiek onder elkaar zijn niet afnemen. Wel wordt het gemakkelijker om via de digitale medialaag deze plaatsen te vinden.
Wanneer we naar de publieke zaak kijken, dan bieden digitale media twee nieuwe mogelijkheden. Enerzijds bieden ze nieuwe manieren om de publieke zaak te benoemen. Het verzamelen en visualiseren van data die in het stedelijk leven worden verzameld kan inzicht bieden in belangrijke issues. Tegelijkertijd bieden digitale media, vooral de diverse sociale media, ook nieuwe manieren om ons te organiseren rond issues van algemeen belang.
Van publieke ruimte naar stedelijke publieken
Digitale media veranderen dus mogelijk de manier waarop parochiale en publieke ruimten in de stad vorm krijgen, alsmede de manier waarop we ons rond de publieke zaak kunnen organiseren. Hoe dat precies uit zal pakken, is zoals gezegd nog ongewis. Waar we allereerst behoefte aan hebben zijn denkmodellen om over dit vraagstuk na te denken; modellen die de verschillende kansen en bedreigingen voor de publieke ruimte en de publieke zaak inzichtelijk maken; modellen die handvatten bieden om het hier met elkaar over te hebben en er zelf vorm aan te geven.
In het denkmodel dat wij hier voorstellen benaderen wij de publieke ruimte op een alternatieve manier. Klassieke theorieën over stedelijke openbaarheid beginnen bij de beschrijving van fysieke stedelijke ruimten – pleinen, winkelstraten, parken, vervoersknooppunten, woonwijken – en kijken dan welk publiek daar bij elkaar komt en hoe de aanwezige leden van dat publiek zich tot elkaar verhouden. Wij stellen voor deze benadering om te draaien. We beginnen niet bij de stedelijke ruimten als arena voor interacties, maar bij wat wij ‘stedelijke publieken’ noemen: groepen mensen die al dan niet tijdelijk bij elkaar komen rond een gemeenschappelijke ervaring, belang, identiteit, beheer van een gemeenschappelijke resource, of anderszins. In het alledaagse leven maken we allemaal deel uit van een kleiner of groter aantal uiteenlopende van dergelijke publieken. Deze bestaan bijvoorbeeld uit onze collega’s, onze buren, de leden van onze voetbalclub, de stamgasten van een café, de toevallige bezoekers van een markt, enzovoorts.
Wij verkiezen de term ‘publiek’ boven vergelijkbare termen als (al dan niet ‘lichte’) gemeenschap, groep, of community, omdat in het begrip publiek twee betekenissen verscholen liggen die van belang zijn in de sociale interactie in de publieke ruimte. Een publiek is enerzijds een groep mensen die tijdelijk bij elkaar is gebracht, zoals het publiek in een theater of een voetbalstadion. Tegelijkertijd impliceert ‘publiek’ ook ‘iets openbaar maken’. Leden van een publiek maken een of meerdere aspecten van hun leven openbaar. Ze dragen een Ajax-sjaal of Feyenoord-pet, en maken zo publiek bij welke supportersgroep ze horen. Ze dragen een avondjurk van een beroemd ontwerper, of laten een hipsterbaard staan en laten zo zien tot welke sociale groepen ze zich rekenen. Ze maken hun mening – gezouten of ongezouten – publiek op een internetforum en dragen zo – constructief of niet – bij aan een discussie over de publieke zaak. Publieksvorming verenigt beide aspecten: doordat leden van een publiek aspecten van hun identiteit, levenswijze of opvatting of gedrag publiek (als in ‘openbaar’) maken, stelt het anderen in staat kennis te nemen van hun positie, en zich met hen te identificeren of juist afstand te nemen, en zo een ‘publiek’ (in de betekenis van ‘groep’ te vormen).
De opkomst van de softwarelaag in de stad biedt hier een interessant aanknopingspunt. Uiteenlopende platforms bieden stedelingen de mogelijkheid om hun leven op nieuwe manieren publiek te maken. Wat we doen, waar ze zijn, met wie we afspreken, veel mensen maken het tegenwoordig publiek via sociale media. Andere digitale diensten maken gebruik van reputatiesystemen waarbij onze identiteit wordt gekoppeld aan evaluaties van personen met wie we iets hebben uitgewisseld. Weer andere digitale media verzamelen data over bijvoorbeeld ons energiegebruik en kunnen dat zowel op individueel als op collectief niveau publiek maken. Kortom, van individuele bijdragen aan fora op sociale media tot de representatie van collectieve ritmes en patronen op websites, van Facebook-likes tot datavisualisaties van luchtvervuiling, digitale media maken allerlei aspecten van het stedelijk leven op nieuwe manieren publiek. En dat biedt weer nieuwe mogelijkheden om onszelf te representeren en identificeren, en publieken te vormen die elk weer hun eigen ruimtegebruik kennen.
Dat proces is niet alleen een bottom-up proces waar we zelf alle controle over hebben. Allerlei partijen verzamelen data over het stedelijk leven – van TomTom tot Facebook, van de politie tot marktonderzoekers – en gebruiken die om stedelingen te classificeren. Ze categoriseren mensen in publieken om op basis daarvan diensten en tips aan te reiken, of juist als ongewenst persoon aan te merken. Dat kan handig zijn wanneer TomTom ons langs de files leidt, of Facebook ons een nieuw restaurant, wijk, of winkel laat ontdekken die precies aansluit bij onze voorkeuren. Maar het kan ook weer leiden tot ruimtelijke sortering of nieuwe vormen van uitsluiting. De nadruk op stedelijke publieken stelt ons in staat om precies dat proces te bevragen. Wie maakt welke gegevens over het stedelijk leven publiek? Hoe organiseren stedelingen zich met die gegevens op sociaal-ruimtelijke wijze? Hoe identificeren stedelingen zich via digitale media met publieken en vinden zij hierbij aansluiting? En wat betekent dat voor de manier waarop stedelingen zich tot elkaar verhouden?
Ingrediënten van stedelijke publieken
Om een analyse van dit proces te kunnen maken, hebben wij een model ontwikkeld dat vier aspecten benoemt van de manier waarop stedelijke publieken tot stand kunnen komen. Bij elkaar vormen deze vier aspecten een centrale onderzoeksvraag: hoe engageren stedelingen zich in publieken rond gemeenschappelijke thema’s of issues, en welk handelingsperspectief wordt hen geboden?
Deze vraag op zich staat los van het gebruik van digitale media. Ieder publiek of gemeenschap kan beschreven worden langs deze vier dimensies. Of het nu gaat om het publiek dat bij elkaar kwam voor een rationeel debat in het achttiende-eeuwse koffiehuis in Londen, of een groep muziekfans die zich grotendeels organiseren via Facebook. Wat ons interesseert is de manier waarop digitale media een kwalitatieve verandering kunnen zorgen in de manier waarop publieken worden georganiseerd, en wat voor belangrijke beleids- en ontwerpvraagstukken dat met zich mee brengt. We zullen de vier aspecten – Issue / thema; Engagement; Publiek; Handelingsperspectief – hier kort langs lopen om dit te verduidelijken.
Met Issue/ Thema bedoelen we het gemeenschappelijke element dat een publiek bindt. Dat kan een gemeenschappelijke interesse of identiteit zijn, of een collectief doel of belang zoals de organisatie van onderwijs of gezondheidszorg. Digitale media maken het mogelijk om zo’n gemeenschappelijk thema of issue op nieuwe manieren te benoemen of inzichtelijk te maken. Sociale media en online fora bieden nieuwe mogelijkheden voor burgers om thema’s te agenderen die ze belangrijk vinden en zich daar om heen te organiseren. Maar welke macht hebben ze precies op dit soort issue- en actieplatforms? Wie bepaalt de voorwaarde waaronder ze met elkaar in debat kunnen gaan?
Daarnaast speelt de opkomst van big data een belangrijke rol. Door de opkomst van sensoren in de stad en analysesoftware in online platforms wordt steeds meer data verzameld over het leven in de stad. Het analyseren en visualiseren van die data biedt nieuwe manieren om gemeenschappelijke belangen of interesses zichtbaar te maken. Of het nu gaat om gegevens over luchtkwaliteit of de tijdelijke aanwezigheid van vrienden met een barbecue in een park. Beide bieden ons een nieuw inzicht in wat ons zou kunnen binden of juist verdelen. Deze ontwikkeling biedt talloze nieuwe mogelijkheden, maar leidt ook tot een aantal vraagstukken. Wie verzamelt precies die data, en wie krijgt er onder welke voorwaarden toegang toe? Hoe betrouwbaar is die data eigenlijk? En wat betekenen ze? Hebben burgers iets aan al die reeksen getallen met komma’s ertussen, of is een rol weggelegd voor partijen die deze data ook kunnen interpreteren? Is hier een rol weggelegd voor ontwerpers of beleidsmakers?
Enerzijds speelt er hier een belangrijk privacy vraagstuk: hebben burgers nog wel zeggenschap over de data die over hen wordt verzameld. Maar omgekeerd speelt er ook een debat over ‘publicity’: zijn alle geaggregeerde data die van publiek belang kunnen zijn, ook inderdaad publiek beschikbaar? Of hebben alleen overheden en commerciële bedrijven hier toegang toe?
Met engagement bedoelen we de manier waarop stedelingen betrokken worden bij het gemeenschappelijke doel of interesse. Wanneer besluit iemand dat luchtkwaliteit een belangrijk issue is? Met welke motivatie stelt iemand zijn auto beschikbaar via een site als Snappcar? Een deel van deze vraag ligt besloten in psychologische of sociologische processen, op dat gebied zijn wij geen experts. Maar we zien dat zulke initiatieven digitale media op innovatieve manieren inzetten om mensen te motiveren. Wat voor strategieën zien we hier? Zo worden digitale media vaak gebruikt om spelelementen te introduceren, en ontstaan er nieuwe beloningsstructuren die zowel materieel als immaterieel kunnen zijn.
Met de term publiek onderzoeken we aan de hand van de dubbele betekenis (‘groep mensen’ en ‘openbaar maken’) van het woord hoe publieken ontstaan doordat de leden ervan een of meerdere aspecten van hun identiteit publiek maken. Wat laten stedelingen onder welke omstandigheden van zichzelf zien, en hoe stelt dat andere mensen in staat om zich daarmee te identificeren? Hier spelen digitale media een interessante rol. Ze stellen ons in staat om op allerlei nieuwe manieren aspecten van onze levens publiek te maken. Dat doen we wanneer we een foto plaatsen op een sociaal netwerk, wanneer we de foto van iemand anders ‘liken’, wanneer we een ‘screen name’ (digitale identiteit) gebruiken in een chatroom. Andersom kunnen ook andere partijen data over ons publiek maken, zowel op individueel als op geaggregeerd niveau. Denk bijvoorbeeld aan de energieproducent die via de slimme meter laat zien wat het energiegebruik van de hele buurt is, maar (vanwege privacy redenen) weer niet van die ene buurman. Of aan een online winkel of dienst die ons nieuwe boeken, restaurants of muziek aanraadt omdat mensen (die we niet kennen) een vergelijkbare smaak lijken te hebben. Het ontwerp van interfaces voor digitale media – van sociale media met like-knoppen tot en met energiemeters – bepaalt dus voor een groot deel ook de manier waarop we aspecten van ons leven publiek kunnen maken, met mogelijk ook gevolgen voor de manier waarop publieken al dan niet tot stand komen.
Met handelingsperspectief bedoelen we tot slot de mogelijkheid die leden van een publiek hebben om handelend op te treden. Opnieuw geldt dat interfaces van digitale media hiertoe zowel nieuwe mogelijkheden bieden als ook barrières op kunnen werpen. Bijvoorbeeld: op de ene site mag het publiek reageren op artikelen, op een andere site wordt die mogelijkheid ontnomen. In het ene geval mag het publiek stemmen op voorstellen, in een ander geval neemt een instituut de beslissing. In het ene geval kan het publiek alleen voor of tegenstemmen, in een ander geval kan een publiek ook alternatieven aandragen. Op de ene site kun je een product kopen, op een andere kun je die producten ook bespreken of gebruikstips uitwisselen. De ene navigatiedienst biedt alleen de snelste route aan, een andere laat gebruikers zelf de paramaters bepalen (wel of geen openbaar vervoer, liever een ‘groene’ route dan een snelle). Bij de ene deeleconomie website kun je alleen aangeven wat je zelf in de aanbieding hebt, bij een andere weer alleen wat je nodig hebt. In de app store van Apple mag je alleen door Apple goedgekeurde apps verkopen, op alternatieve marktplaatsen kan iedereen zijn software aanbieden. En zo kunnen we deze reeks nog eindeloos verder uitbreiden. Waar het om gaat is dat een digitaal platform je in staat stelt om bepaalde dingen wel en andere niet te doen, en dat dat natuurlijk gevolgen heeft voor de manier waarop publieken hun gemeenschappelijke doelen zelf mede kunnen bepalen, alsmede die doelen ook kunnen vertalen in acties.
Bij elkaar genomen kunnen de vier aspecten van publieksvorming – Issue/ thema; Engagement; Publiek en Handelingsperspectief – begrepen worden als ingrediënten waarmee allerlei uiteenlopende publieken gevormd kunnen worden. In het ‘denkmodel ingrediënten’ verderop in deze publicatie werken we deze vier aspecten verder uit. Daarbij kijken we specifiek naar de vragen die digitale technologieën oproepen bij het ontwerpen en reguleren van de hier beschreven ontwikkelingen. Hier gaan we nu eerst verder met de vraag hoe de vier ‘ingrediënten’ zich laten combineren tot specifieke stedelijke publieken.
Menukaart stedelijke publieken
Als de bovenstaande paragraaf begrepen kan worden als een ingrediëntenlijst, dan is het nu tijd om eens te kijken wat voor gerechten er mee opgediend kunnen worden. Zo keren we terug naar onze hoofdvraag: hoe verandert de opkomst van de softwarelaag het gebruik van de publieke ruimte en de organisatie van de publieke zaak?
Tijdens onze verkenning zijn we gestuit op vijf verschillende soorten stedelijke publieken. Deze verschillen vooral van elkaar in datgene wat de stedelingen verbindt: Buurtblogs zijn online sites en sociale netwerken die mensen met elkaar in contact brengt die een stedelijke ruimte met elkaar delen, meestal een buurt of wijk. Sociale marktplaatsen en hangouts zijn te begrijpen als online parochiale domeinen: stedelingen met een specifieke interesse of achtergrond kunnen elkaar ontmoeten en met elkaar communiceren. Issue en actieplatforms zijn online fora waar stedelingen met een interesse of belang in een specifiek maatschappelijk issue elkaar ontmoeten, en acties coördineren om het gedeelde doel te kunnen verwezenlijken. Sites en apps behorende bij de Deeleconomie stellen stedelingen in staat om op nieuwe manieren gezamenlijk hulpbronnen (de Engelse term ‘resources’ wordt hierbij ook wel gebruikt) te beheren of uit te wisselen. Ontmoetingsplaatsen tot slot kunnen worden begrepen als de digitale of hybride pendant van de publieke ruimte. Ze zijn opgericht om stedelingen met uiteenlopende achtergronden al dan niet tijdelijk bij elkaar te brengen en kennis van elkaar te laten nemen.
Deze indeling is ideaaltypisch. Veel projecten bestaan uit meerdere aspecten. Een buurtblog die mensen uit een wijk of buurt online bij elkaar brengt, kan heel goed ook aanzetten tot actie rond een belangrijk lokaal issue. Zo’n site kan enerzijds het karakter hebben van een sociale hangout van een specifieke groep buurtbewoners, of juist fungeren als een ontmoetingsplaats voor buurtbewoners van uiteenlopende afkomst. De indeling die we hier hebben gemaakt is dan ook vooral bedoeld als een ‘menukaart’ die inzicht geeft in de verschillende ‘smaken’ aan stedelijke publieken. Het gaat daarbij steeds om de vraag: wat is het gemeenschappelijk element waaromheen een stedelijk publiek bij elkaar wordt gebracht? Vervolgens kunnen we ingaan op de vraag wat dat betekent voor de manier waarop het stedelijk leven vorm krijgt en wat het betekent voor de samenhang tussen de publieke ruimte en de publieke zaak.
1. Buurtblogs
Buurtblogs is de term die we gebruiken om initiatieven te beschrijven die bewoners van een fysieke locatie online bij elkaar brengt. Ze zijn er in verschillende soorten en maten: van Facebook- en Whatsapp-groepen van een appartementencomplex tot blogs voor een heel stadsdeel. Soms nemen ze de vorm aan van eenmanskrantjes waarin een bewoner bericht over zijn omgeving. Andere kennen een collectieve redactie. Weer andere hebben een meer open prikbordstructuur waarop allerlei bewoners bijdragen kunnen plaatsen. Sommige zijn vooral intern gericht en vormen een platform om binnen een gemeenschap van bewoners berichten uit te wisselen. Andere hebben nadrukkelijk ook een publieke kant en lijken op traditionele buurtmedia als krantjes en lokale radio.
Wat buurtblogs met elkaar gemeen hebben is dat ze een podium vormen waarop buurtbewoners hun levens, voorkeuren en opvattingen aan elkaar en de buitenwereld publiek kunnen maken. In haar boek Goeie buren houden zich op d’r eigen: Buurt, gemeenschap en sociale relaties in de stad uit 2005 beschrijft Talja Blokland hoe de buurt altijd al een podium is geweest waarop buurtbewoners zich in hun alledaagse activiteiten aan elkaar laten zien en elkaar zo de mogelijkheid bieden zich al dan niet met elkaar te identificeren. Daarbij kan door de herhaalde interactie ook onderling vertrouwen tussen buurtbewoners ontstaan. En tegelijkertijd ontstaan uit lokale interactie ook wat game-onderzoeker Eric Gordon en Gene Koo ‘placeworlds’ noemen: verzamelingen van gebruiken, verhalen en kennis die bij een bepaalde plek gaat horen, en die uitgewisseld worden in alledaagse interacties. Zo kan door de tijd heen een ‘sense of place’ ontstaan, een herkenbare identiteit die bij een specifieke plek hoort.
Buurtblogs en bijbehorende sociale media verbreden dit proces. Interactie vindt niet alleen op straat plaats, maar ook via digitale mediaplatforms. Bewoners wisselen er ‘secret knowledge’ uit over de buurt: waar zitten de leukste restaurantjes, waar is de beste bakker? Met elkaar vertellen ze zelf het verhaal over hun eigen buurt en drukken er een stempel op.
Dat stempel kan nadrukkelijk afwijken van het imago dat een buurt heeft bij de buitenwereld. Sommige van deze buurtblogs zijn zelfs nadrukkelijk opgericht met dit doel: het aan elkaar laten zien dat ondanks de soms negatieve berichten in de media er ook allerlei positieve activiteiten in de wijk plaatsvinden. Naast het uitwisselen van dit soort verhalen en het bouwen aan een gemeenschappelijk verhaal over de buurt, worden er via deze platforms vaak ook activiteiten in de buurt georganiseerd. Vaak opnieuw met het doel om de buurt op een andere manier op de kaart te zetten, als ook om de online community de gelegenheid te geven elkaar ook eens offline te ontmoeten.
Sommige blogs worden door stadsdelen of gemeentes verwelkomd als middel om sociale cohesie te vergroten, of zelfs als ‘city marketing’ instrument. Toch zijn ze ook niet onomstreden. Critici menen dat buurtblogs niet zozeer een aanvulling zijn van het publiek domein in een buurt, maar veeleer een parochiaal domein van een specifiek type stedeling, meestal blank en hoger opgeleid.
Buurtblogs kunnen zo een uiting kunnen zijn van een ‘hipster urbanism’ en processen van ‘gentrificatie’ stimuleren. Daartegenover staat dat buurtblogs ook de mogelijkheid bieden om verschillende individuen met verschillende achtergronden die in een buurt nu eenmaal met elkaar samen leven kunnen verenigen in het doel om met elkaar de leefbaarheid van de buurt te verbeteren, en activiteiten die er plaats vinden op nieuwe manieren zichtbaar kunnen maken.
2. Sociale marktplaatsen en hangouts
Deze categorie valt te begrijpen als de online pendant van het parochiale domein. Zoals in de stad door de tijd heen herkenbare parochiale domeinen zijn ontstaan, waarvan stedelingen weten wat of wie ze daar tegen kunnen komen en hoe men zich daar gedraagt, zo kennen veel stedelijke publieken ook online ‘hangouts’. Deze bestaan uit blogs, Facebook- (en andere sociale media) groepen, Whatsapp-groepen, fora, enzovoorts, die op allerlei manieren met elkaar verknoopt zijn. Net zoals de buurtblogs vormen ze een plek voor de symbolische interactie binnen een publiek. Er worden enerzijds evenementen en gebeurtenissen aangekondigd, anderzijds wordt er achteraf weer verslag gedaan, vaak via fotoseries. Tegelijkertijd werken dergelijke sites ook als marktplaats. Wie op zoek is naar een specifiek publiek met een specifieke interesse kan deze via online zoekmachines of apps gemakkelijk vinden. Links tussen individuele leden die iets voor elkaar kunnen betekenen kunnen ook gemakkelijk worden gemaakt.
Dit alles heeft kan zijn weerslag hebben op de manier waarop parochiale domeinen ruimtelijk zijn georganiseerd. Neem een voorbeeld als datingapps als Grindr of Tinder. Gebruikers daarvan hoeven niet meer naar de fysieke ‘vleesmarkten’ in het uitgaansleven, vaak gesorteerd op subcultuur. Wanneer een match eenmaal online is gemaakt, kan er op allerlei plekken worden afgesproken, van de Coffee Company op de hoek tot het centraal station. Dit betekent dat in dergelijke gevallen een duidelijk herkenbare fysiek parochiaal domein minder noodzakelijk is, en dat wellicht de behoefte aan meer neutrale ontmoetingsplaatsen die door verschillende typen gebruikers tegelijkertijd gebruikt kunnen worden toeneemt.
Een andere uitkomst kan zijn dat subculturen zich verder specialiseren. Al in 1975 beschreef de socioloog Claude Fischer dat de marktwerking van steden ervoor zorgt dat nieuwe subculturen opkomen. Juist in steden is door de opeenhoping van mensen met uiteenlopende interesses en achtergronden een kritische massa te vinden van individuen met overeenkomstige interesses. Internet maakt het nog gemakkelijker om soortgenoten te vinden, en wanneer de link eenmaal online is gelegd, kunnen er zowel on- als offline allerlei activiteiten georganiseerd worden. Als we deze logica volgen zal de diversiteit binnen steden verder toenemen. Maar de persoonlijke uitsnede ervan wordt misschien juist kleiner: dankzij diezelfde digitale laag is het steeds gemakkelijker vooral die publieken te volgen waar iemand zich mee identificeert, en zijn leven te organiseren rond de activiteiten van deze publieken.
Wat dit ruimtelijk zou kunnen betekenen, beschrijft Manuel Tironi in een onderzoek naar de experimentele muziek-scene in Chili’s hoofdstad Santiago. Hij beschrijft hoe deze scene niet meer op een beperkt aantal vaste plekken samen komt, maar dat de ontmoetingsplekken van dit ‘publiek’ flexibeler zijn geworden, doordat men via sociale netwerken als Myspace gemakkelijk collectieve activiteiten kan coördineren. Die online fora zijn bovendien ook een belangrijke site voor ‘publicness’ geworden. Nieuwe bandjes en substromingen presenteren elkaar niet alleen op podia in de stad, maar ook via pagina’s in een sociaal netwerk. Myspace (een inmiddels wat in onbruik geraakt sociaalmediaplatform), zo schrijft hij, is niet alleen een ‘promotional platform’, maar zelfs een ‘condition of possibility’ voor de scene. Het is dankzij dit online platform dat leden van het publiek elkaar kunnen vinden, ervaringen uit kunnen wisselen en hun offline activiteiten kenbaar kunnen maken.
In ons eigen verkennende onderzoek stuitten we zo op een aantal netwerken rond de Nederlandse stichting Caribean Creativity. Dat is enerzijds een stichting die als doel heeft de Caribische cinema te promoten, onder meer door het vertonen van films. De site linkt ook naar een aantal gelieerde Facebookgroepen rond Caraïbische muziek in Nederland. Daar zijn aankondigingen van feesten en filmvertoningen in Nederland te zien. En achteraf volgen fotoverslagen, zodat ook afwezigen kunnen zien wie er aanwezig waren, hoe ze zich hadden uitgedost. Naast verwijzingen naar lokale evenementen worden er ook allerlei links naar internationale gebeurtenissen en media gelegd, zoals een internationaal filmfestival, of het verschijnen van een nieuw album. Er is dus een netwerk van lokale plekken in Nederland (bioscopen en uitgaansgelegenheden) die steeds tijdelijk worden gebruikt voor de bijeenkomsten van dit publiek. De activiteiten worden publiek gemaakt via verschillende mediakanalen, en daar wordt de lokale scene ook gelinkt aan de internationale. Als deze ontwikkeling doorzet ontstaat zo een geheel nieuwe constellatie van genetwerkte (tijdelijke) parochiale domeinen die zowel lokaal georganiseerd zijn als internationaal verbonden. En zowel de fysieke evenementen als de verslagen ervan via sociale media spelen een belangrijke rol als uitwisselingsarena voor de symbolische interactie van het publiek.
Vanuit het perspectief van de publieke ruimte kan dit leiden tot een versterking van de ontwikkeling die Tineke Lupi “Living Together Apart” heeft genoemd. Steden zien er nu diverser en gemengder uit, met Turkse koffiehuizen, hipsterbarretjes en cafés voor ‘oude stedelingen’ naast elkaar. Maar alhoewel geografisch nabij, is de symbolische afstand zo groot dat verschillende groepen meer langs elkaar heen dan met elkaar leven. En het is daarbij de digitale medialaag die de ogenschijnlijke chaos beheersbaar houdt: die vertelt de gebruiker op welke plekken hij vandaag zijn parochiale domeinen kan vinden.
3. Issue- en actieplatforms
De stad is altijd ook een politieke arena geweest. Enerzijds is het publieke domein van de stad omschreven als een politiek marktplaats waar in arena’s zoals de Atheense agora, het achttiende-eeuwse koffiehuis of onze hedendaagse debatcentra volgens min of meer vaststaande protocollen gediscussieerd kan worden over politieke issues; waar diverse argumenten kunnen worden beoordeeld op hun overtuigingskracht en tegen elkaar afgewogen kunnen worden. Anderzijds is het de plaats waar gelijkgestemden elkaar mobiliseren om zich te organiseren rond issues. Dan is de publieke ruimte een theater om de massaliteit van een publiek in fysieke zin publiek te maken; denk aan demonstraties en bezettingen. Sociale media bieden hierbij nieuwe mogelijkheden voor het coördineren van dergelijke acties, alsmede om het publiek dat rond een issue is georganiseerd zichtbaar te maken. Zo ontstond rond de Amerikaanse Occupy-beweging de blog ‘We are the 99 percent’. Op deze blog staan steeds foto’s van mensen die zich identificeren met deze beweging en hun eigen verhaal vertellen. Vaak door zichzelf te portretteren terwijl ze een handgeschreven opstel laten zien waarin ze beschrijven in welke lastige financiële omstandigheden ze zich bevinden. Het vertellen van individuele verhalen kan zo enerzijds leiden tot identificatiemogelijkheden, en anderzijds bijdragen aan het vormen van een collectief verhaal van de beweging.
In een ander geval stuitten we op de app ObscuraCam die het mogelijk moet maken om foto’s te maken van menigtes waarbij individuen niet herkenbaar zijn. Een algoritme in de app maakt automatisch gezichten in de menigte onherkenbaar op de foto. Het idee is dat sociale bewegingen zowel in de fysieke wereld als online hun massaliteit willen tonen. Maar wanneer ze foto’s van demonstraties online zetten, zijn individuele deelnemers ook voor de autoriteiten herkenbaar. Deze app moet het mogelijk maken wel de massaliteit van de beweging publiek te maken, zonder dat ook de identiteit van deelnemende individuen publiek wordt gemaakt. Het zijn een aantal voorbeelden die aangeven dat er allerlei nieuwe wisselwerkingen ontstaan tussen de manier waarop bewegingen zich fysiek en online manifesteren.
Wanneer we kijken naar de stad als arena voor democratisch debat, dan zien we dat digitale media op twee manieren een rol spelen. Enerzijds kunnen digitale media gezien worden als een extensie van de publieke sfeer, zoals ook traditionele media dat zijn. Debatten kunnen ook in online arena’s worden gevoerd. Dat leidt tot wisselende resultaten. De anonimiteit die sommige online debatfora bieden, leidt soms tot niet altijd even geciviliseerde gedachtenuitwisseling. Het bouwen van een online arena garandeert ook niet automatisch ook een publiek dat daar op afroep bij elkaar komt. Maar we zijn ook voorbeelden tegengekomen waarin initiatiefnemers er wel degelijk in slaagden om via online arena’s lokale debatten op gang te brengen, zoals bijvoorbeeld in de online discussies over buurtbegrotingen in een aantal Duitse gemeentes. Onderzoek naar de precieze succes- en faalfactoren van dit soort online debatcentra is nog volop in ontwikkeling.
Een van de grootste beloften van digitale media is dat ze niet alleen nieuwe arena’s voor debat bieden, maar dat ze ook nieuwe manieren bieden om de onderwerpen die van belang zijn te benoemen. De opkomst van ‘big data’ en ‘citizen sensing’ maakt het mogelijk om op allerlei nieuwe manieren gegevens over het stedelijk leven te verzamelen en inzichtelijk te maken. Hoe zit het met de luchtkwaliteit in een wijk naast de snelweg? Hoe is het gesteld met de geluidsoverlast van een vliegveld? Door zelf gegevens te verzamelen of gebruik te maken van bestaande gegevens kunnen burgers zich beter informeren over issues die zij van belang vinden. Ook kan de combinatie van databestanden inzicht geven op ontwikkelkansen voor wijken of steden. In onze verkenning zijn we een groot aantal projecten tegen gekomen die in ieder geval de eerste stap in dit traject nemen: het aanbieden van stedelijke data en het visualiseren ervan zodat issues inzichtelijk gemaakt kunnen worden. De tweede stap – het engageren van een publiek rond zo’n issue – blijkt in de alledaagse praktijk een stuk lastiger.
De belofte van democratisering komt dus met een groot aantal voorbehouden. Allereerst is er het vraagstuk van toegang: wie verzamelt er data, en wie mag die gebruiken? Krijgen actievoerders tegen verontreinigde lucht toegang tot de databases die verkeersdiensten verzamelen? Ten tweede is er het vraagstuk van betrouwbaarheid van de data. Ten derde is een deel van deze discussie gebaseerd op de veronderstelling dat mensen puur rationele wezens zijn (homo economicus) en dat meer kennis ook tot betere beslissingen zou leiden. Betere informatie over energiegebruik zou kunnen leiden tot bewustwording over het energievraagstuk, en vervolgens tot energiebesparing. Op een aantal bijeenkomsten die wij bezochten werd dit uitgangspunt ter discussie gesteld. Tot slot geldt dat de hier beschreven mechanismes niet alleen door goedwillende burgers gebruikt worden om zich te organiseren rond zaken van het algemeen belang. De mogelijkheid tot organisatie met behulp van sociale media kan ook leiden tot toenemend NIMBY-ism (Not In My Back Yard). Of nog sterker: ook extremistische politieke splintergroeperingen, voetbalvandalen, en terroristen zijn te begrijpen als publieken die zich organiseren met behulp van issue- en actieplatforms.
4. Deeleconomie
Een vierde categorie stedelijke publieken bestaat uit groepen stedelingen die zich organiseren rond gedeelde ‘resources’ of hulpbronnen. Hiervoor is in het algemeen taalgebruik inmiddels de term ‘deeleconomie’ ingeburgerd. Een andere term die ook wel wordt gebruikt is de ‘civic economy’. De precieze betekenis van beide termen verschilt, maar waar beide begrippen op wijzen is dat het beheer van stedelijke hulpbronnen of resources op nieuwe manieren georganiseerd wordt. Denk daarbij aan het delen van auto’s, het uitlenen van spullen, het verhuren van appartementen aan toeristen, of aan het met elkaar beheren van een gemeenschappelijke tuin of energievoorziening, of het uitruilen van immateriële resources als tijd.
Digitale media spelen hierin steeds een belangrijke rol. Enerzijds kunnen ze fungeren als marktplaats waar vraag en aanbod bij elkaar gebracht worden of collectieve acties kunnen worden gecoördineerd. Deze marktplaatsen worden vaak gekoppeld aan reputatiesystemen. Deelnemers maken hun identiteit bekend via een profiel – soms gebaseerd op het profiel van een bestaand sociaal netwerk als Facebook, en vervolgens kunnen deelnemers elkaars bijdragen evalueren. Werd de auto op tijd teruggebracht? Haperde de derde versnelling? Digitale media maken het vervolgens mogelijk om individueel gebruik van een collectieve resource te administreren en af te rekenen. Tot slot maken digitale media het mogelijk om alternatieve boekhoudingen bij te houden rond de uitwisseling van diensten en spullen; bijvoorbeeld een systeem waarin tijd voor tijd wordt geruild, of door de introductie van lokale munteenheden.
Vaak speelt een centrale partij een belangrijke rol aan organisator van het platform en als ‘trust broker’: een partij die deelnemende partijen heeft gescreend of het risico op zich neemt. In de rol van deze bemiddelende partij zit mogelijk ook een problematische aspect van de deeleconomie. Want terwijl in het discours om deze ontwikkeling heen vaak het ‘peer-to-peer’ en lokale karakter van dergelijke diensten wordt benadrukt, kan het zijn dat de marktplaats wordt beheerd door een centrale partij, en deze kan vervolgens veel macht naar zich toe trekken. Discussies die onder meer in Nederland over Airbnb en Uber worden gevoerd, draaien voor een deel rondom die problematiek. Willen we de bemiddeling van vraag en aanbod op het gebied van lokaal vervoer uitbesteden aan een Amerikaans beursgenoteerd bedrijf? Hoe verhoudt de logica van zo’n internationaal platform zich tot lokale regulering? Wanneer de softwarelaag deels het ruimtegebruik gaat bepalen, zoals in het voorbeeld van Airbnb, willen we dan de zeggenschap over die softwarelaag helemaal uit handen geven?
Vanuit het idee van de publieke ruimte en de publieke zaak geredeneerd zijn er tegelijkertijd ook veel mogelijkheden. Studies als “A Compendium for the Civic Economy” van Nesta uit 2011 laten zien dat juist lokale maatschappelijke organisaties en bevlogen ondernemers zich op nieuwe manieren organiseren. Met behulp van digitale platforms en tools als crowdfunding en crowdsourcing als ook via lokale georganiseerde events worden buurtbewoners betrokken bij het opzetten van collectieve voorzieningen. Anderzijds belooft deze ontwikkeling ook dat er efficiënter omgesprongen kan worden met collectieve hulpbronnen als energie. En tot slot kunnen juist hele praktische marktplaatsen voor vraag- en aanbod weer leiden tot kortstondige contacten tussen stedelingen van verschillende afkomst. Waar de opkomst van sociale marktplaatsen en hangouts kan leiden tot een versterking van “Living Together Apart”, kunnen dergelijke platforms juist vanwege hun praktisch nut mogelijk weer voor verbinding zorgen tussen verschillende stedelingen. Al speelt vertrouwen – en de manier waarop dat digitaal wordt bemiddeld – daarbij een belangrijke rol. Vertrouw ik op de reputatiesystemen van de bemiddelaar? Leen ik mijn auto uit aan iedereen die zich via de site bij mij meldt? Of alleen aan mijn Facebook-vrienden, en hoogstens de vrienden daarvan?
Zo brengt deze mogelijkheid het publieke domein te versterken ook een risico met zich mee. Wanneer een groep burgers het beheer van een collectieve resource zoals een zwembad of buurtbibliotheek overneemt omdat de staat de kosten ervan niet meer op zich wil nemen, lijkt dat een positieve ontwikkeling: een dienst die anders wegbezuinigd wordt blijft bestaan. Maar blijft de dienst ook als een publieke dienst bestaan? Of wordt ze alleen toegankelijk voor een kleine groep? Welke processen van in- en uitsluiting vinden er plaats? En hoe zit het mensen in de samenleving die nauwelijks sociale contacten hebben of kunnen onderhouden? Kunnen zij ook een beroep doen op deze collectieve diensten en netwerken?
5. Ontmoetingsplaatsen
De laatste categorie bestaat uit projecten die zijn opgezet om stedelingen met verschillende achtergronden bij elkaar te brengen. Soms zijn het gemeentes die hiervoor het initiatief nemen, omdat ze de sociale cohesie in een buurt willen verbeteren. Soms zijn het burgers zelf of maatschappelijke instellingen die vanuit een eigen behoefte dergelijke projecten ontplooien. Regelmatig zijn het ook kunstenaars die met hun werk mensen met uiteenlopende achtergronden aan elkaar willen koppelen.
Grofweg zijn er drie categorieën projecten binnen dit ideaaltype. In de eerste plaats zijn er projecten die stedelingen kennis willen laten maken met de enorme verscheidenheid aan ervaringen, inzichten, en achtergronden die in de stedelijke cultuur nu eenmaal aanwezig is. Een tweede groep projecten probeert op nieuwe manieren gemeenschappelijke overeenkomsten tussen al die verschillende stedelingen met hun verschillende achtergronden te benoemen. En een derde categorie wil mensen niet alleen informeren, maar ook kort met elkaar kennis laten maken.
Projecten uit de eerste categorie verzamelen verschillende verhalen over of herinneringen aan of gezichtspunten op een specifieke plek of gebeurtenis en maken die ook weer zichtbaar aan andere bezoekers. Ze bestaan uit websites met uiteenlopende herinneringen aan een buurt. Of uit een app die een rondwandeling door de stad aanbiedt, en op verschillende plekken historische of actuele verhalen toont. Ook zijn we urban screen-toepassingen tegenkomen (schermen in de openbare ruimte) waarop bewoners hun mening over een issue zichtbaar konden maken.
Waar veel van deze projecten als doel hebben om de rijkheid aan schakeringen te tonen, proberen projecten uit de tweede categorie juist een nieuwe gemeenschappelijke ervaring te benoemen. Voorbeelden zijn projecten die collectieve ritmes van de stad verbeelden, vaak via manifestaties in de fysieke publieke ruimten. De opmars van sensoren maakt het mogelijk om op nieuwe manieren data te verzamelen over het stedelijk leven, en kunstenaars proberen die inzichten vaak op uiteenlopende manieren te visualiseren, bijvoorbeeld door middel van projecties op mediafaçades of urban screens. De gedachte is dat stedelingen zich zo op nieuwe manieren al dan niet onbewust gaan identificeren met het gevisualiseerde ritme van een plek die ze regelmatig bezoeken.
De laatste categorie van deze projecten gaat iets verder dan alleen het verbeelden van individuele gezichtspunten of collectieve ritmes en arrangeert kortstondige ontmoetingen in de publieke ruimte. Vaak worden hiervoor spelelementen gebruikt. Het voordeel daarvan is dat ze mensen uitnodigen om even uit hun eigen rol te stappen, en dat levert een zekere vrijheid op om ook op sociaal gebied te experimenteren. Dit soort projecten vinden vaak plaats op momenten dat het publiek hiervoor in de stemming is, bijvoorbeeld tijdens festivals.
Digitale media bieden verschillende affordances (programma van mogelijkheden) voor al deze projecten. Ze maken het mogelijk om asynchroon ervaringen uit te wisselen, ervaringen en verhalen kunnen op een ander moment worden vertoond dan ze zijn opgetekend. Collectieve ervaringen kunnen op nieuwe manieren in kaart gebracht. En interactieve spelelementen kunnen een ervaring interessanter maken om aan mee te doen.
Er kleeft ook een lastige kant aan dergelijke projecten. Uiteenlopende verhalen en perspectieven kunnen in een digitale medialaag gemakkelijk worden opgeslagen en toegankelijk gemaakt. Maar in de stedelijke publieke ruimte blijven ze vaak onzichtbaar, je moet eerst een app downloaden of een specifieke site bezoeken. Hoe zorg je ervoor dat bezoekers ook daadwerkelijk betrokken worden bij zo’n project? Vandaar dat veel van dit soort projecten er dan ook voor kiezen om op de een of andere manier ook een fysieke interventie in de publieke ruimte te doen om daar een publiek te werven.
Conclusie en leeswijzer
Hierboven hebben we een eerste aanzet willen geven om na te denken over de relatie tussen digitale media en de publieke ruimte en de publieke zaak. De belangrijkste interventie die we voorstellen is om te vertrekken vanuit de notie van stedelijke publieken. Hoe engageren stedelingen zich in publieken rond een gemeenschappelijk thema of issue en welk handelingsperspectief biedt dit hen? Enderzijds hebben we daarbij vier aspecten of ingrediënten benoemd (‘issue/thema’, ‘engagement’, ‘publiek’ en ‘handelingsperspectief’) die ingangen bieden om zo’n analyse te maken. Vervolgens hebben we een ‘menukaart’ benoemd van vijf verschillende soorten stedelijke publieken die we in een eerste verkenning zijn tegengekomen.
Bij elkaar hebben we gezien dat de beschreven ontwikkelingen nieuwe kansen bieden om op nieuwe manieren publieken in het leven te roepen, of om de publieke zaak op nieuwe manieren te organiseren. Maar daarbij moeten we oppassen voor technologisch determinisme, of ‘solutionisme’, waarbij we er vanuit gaan dat digitale media vanzelf alle maatschappelijke problemen oplossen. Sterker: de ontwikkelingen in de digitale media kunnen ook leiden tot verregaande parochialisering en zo het voortbestaan van stedelijke publieke ruimten (zowel in fysieke als virtuele zin) als ontmoetingsplaats tussen verschillende publieken in gevaar brengen, en daarmee het idee van de publieke zaak ondermijnen.
Ons relaas is dan ook niet per se een optimistisch verhaal dat vanzelf leidt tot een participatiesamenleving waarin iedereen volop meedoet en de overheid wel een stapje terug kan doen. Wat wij hier hebben willen laten zien zijn zowel de maatschappelijke kansen als ook de bedreigingen die deze ontwikkelingen met zich mee brengen. Naar ons idee is dat een eerste belangrijke stap om inzicht te bieden in de mogelijke gevolgen van digitale media voor de manier waarop de publieke ruimte in onze steden tot stand komt en de manier waarop we ons rond de publieke zaak kunnen organiseren. Ons doel is om beleidsmakers, ontwerpers en sociale doe-het zelvers die aan de slag willen met digitale media voor de publieke ruimte en publieke zaak te inspireren, een denkmodel te bieden en ze enkele overwegingen mee te geven voor kritische reflectie op de rol van digitale media.
Dat doen we door de verdere uitwerking van het ons denkmodel, in een aantal stappen. In het denkmodel Menukaart geven we een schematisch overzicht van de hier al genoemde vijf ideaaltypische stedelijke publieken die volgens ons mogelijk zijn gemaakt door de opkomst van digitale media, en hun mogelijke positieve en negatieve gevolgen voor de programmering van de publieke ruimte en de organisatie van de publieke zaak.
In het daarop volgende deel beschrijven we een drietal experimenten die we samen met drie externe partijen hebben ondernomen om nader grip te krijgen op de hier beschreven processen. Ze kunnen worden begrepen als ontwerpend onderzoek. Doel daarvan is om aan de hand van een aantal ontwerpen of discussiestukken mogelijkheden van digitale media in het publieke domein in kaart te brengen en ter discussie te stellen. Met het Digital Methods Initiative van de Universiteit van Amsterdam hebben we onderzocht of we door zelf data te verzamelen uit de digitale medialaag grip kunnen krijgen op de ruimtelijke consequenties van de hier beschreven publieksvorming. Hoe ziet de stad eruit wanneer we daar toegang toe krijgen via digitale media? En andersom, hoe stellen digitale media ons in staat om op nieuwe manieren parochiale en publieke domeinen in het leven te roepen? In een tweede experiment, uitgevoerd samen met LUSTlab onder de titel “Binnen de lijnen” experimenteerden we met de manier waarop een kunstwerk ontwikkelingen op het gebied van parochialisering bespreekbaar kan maken – en zo op zichzelf weer een publiek discussiestuk vormt. Het laatste experiment voerden we uit in samenwerking met Dus Architects. Dus zelf heeft een ontwerpend onderzoek uitgevoerd naar de woningbouwvereniging van de toekomst, en het vraagstuk hoe de publieke zaak (‘wonen’) op nieuwe manieren bottom-up georganiseerd zou kunnen worden. Gezamenlijk hebben we een aantal mogelijkheden verkend van de rol die digitale media zou kunnen spelen om publieken rond dit thema te organiseren.
Na deze experimenten keren we terug naar ons denkmodel. Nu gaan we dieper in op de ingrediënten van stedelijke publieken (‘issue/thema’, ‘engagement’, ‘publiek’ en ‘handelingsperspectief’) en benoemen we in een schematisch overzicht een aantal volgens ons urgente ontwerp- en beleidsdilemma’s.
We sluiten af met een aantal case studies. Aan de hand van een aantal concrete voorbeelden wordt geïllustreerd hoe stedelingen zich in publieken hebben geëngageerd rond gemeenschappelijke thema’s en wat dat betekent voor de ervaring van publieke ruimtes en de organisatie van de publieke zaak.
De publicatie is in zijn geheel hier te downloaden.
The_Mobile_City_PRPZ_KlikLikeShare